Water en vis

Individuele wezens worden geboren, kennen hoogtepunten en dieptepunten, botsen met elkaar en sterven – net als golven in de zee.
Als golven zich op de kust geworpen hebben, trekken ze zich daarna weer terug, uitgeput, op zoek naar rust en vrede. 
Precies zo zoeken individuele wezens het Uiteindelijke, op verschillende manieren.
Golven zijn niets anders dan water. De zee is ook niets anders dan water. Precies zijn zowel het individu als God niets anders dan Zijn, Bewustzijn, Vrede.

Met deze klaroenstoot begint de Atmananda Uphanishad, een van de meest krachtige teksten in de Advaita-traditie. Eigenlijk wordt met deze tekst in een paar zinnen de kern van deze bevrijdingsleer neergezet: onze ware aard is Zijn, bewustzijn, vrede en daarbinnen rijzen voorstellingen, concepten en oordelen op die ons de illusie geven dat we een afgescheiden persoon zijn. In de identificatie met deze voorstelling wanen we ons een golf die verschilt van andere golven en vergeten we dat onze essentie bewustzijn is. 

De metafoor van water en golf wordt in de non-dualistische literatuur vaker gebruikt. Hij is zo krachtig omdat hij zo direct verbeeldt dat de grond van ons bestaan tijdloos en grenzeloos is terwijl golven naar hun aard zich altijd in de tijd uitdrukken en een ruimtelijke begrenzing hebben. Golven kunnen maar voor korte tijd bestaan, ze rijzen vanuit de onmetelijke oceaan tijdelijk op om daarin na enige tijd weer terug te glijden. Ze nemen ook maar voor korte tijd een afgebakende vorm aan. Ze lijken even echt te bestaan waarna direct weer duidelijk wordt wat ze werkelijk zijn: water, zonder middelpunt en omtrek, zoals de enige werkelijkheid, het bewustzijn van de geest zonder vorm en omtrek is. Juist door dit gebrek aan vorm en tijdsbepaling kan het door de denkende mens ook niet worden begrepen in termen van tijd en ruimte. We kunnen de grond van ons zijn wel beleven maar niet rationeel begrijpen. 

De golf is zich in zijn afgescheiden manifestatie ten diepste wel bewust van de vluchtigheid van zijn bestaan. Hij kan zich even oprichten en de, ook per definitie tijdelijke, illusie hebben heel wat voor te stellen maar hij weet eigenlijk ook op geen duurzaam bestaan te kunnen rekenen. Dit besef leidt tot een voortdurende angst, niet altijd ten volle bewust maar altijd als sluimerend gegeven aanwezig. Deze angst, dit besef van de broosheid van het bestaan wordt mooi uitgedrukt in een kort gedichtje van Hans Korteweg:    

Een torenhoge golf greep me,
ik dacht: het is goed mis, ­
want ik waande mij een scheepje,
terwijl ik water ben en vis.

De golf en het scheepje dat door de golf wordt gedragen vreest het water als de dood en dat is vanuit het perspectief van het scheepje en de golf ook juist. Als hij terugvloeit in het water is de illusie van een afgescheiden bestaan immers niet meer vol te houden, hij werd wat hij al was: water. Dat was hij overigens ook voordat hij de vorm van golf en schip aannam maar dat kun je langdurig vergeten.

Zo vreest de mens dat zijn voorstelling van een afgescheiden bestaan afbreekt en oplost in zijn, bewustzijn. We zijn bewustzijn, we zijn datgene waarin de persoonlijkheid als illusie kan oprijzen, maar dat is voor de meeste mensen niet de reële ervaring. We hebben ons meestal geïdentificeerd met de overtuiging van een afzonderlijke bestaan en zijn onze bestaansgrond vergeten.

Die angst het afgescheiden te bestaan te verliezen is overigens de schaduwzijde van het verlangen rust te vinden in het Zijn. De mens vreest in de regel het meest waar hij het diepst naar verlangt. Atmananda spreekt niet voor niets over het verlangen naar rust en vrede, een vrede die pas kan worden beleefd als de illusie een zelfstandig persoon te zijn is doorzien.

De grote Soefi-dichter Rumi spreekt op dezelfde wijze over water en golf:

De oceaan
Het is laat in de avond.
Te laat.
Ik ben alleen thuis
In de boot van mijn lichaam.
Er is nergens licht te bekennen,
Nergens een spoor van land.
Donkere wolken hangen dreigend boven mijn hoofd.
Ik probeer mezelf in veiligheid te brengen
Boven water te blijven
Maar het is te laat.
Ik ben al ten onder gegaan
op naar het wonder van de oceaan.

Pas in de laatste zin van dit gedicht wordt duidelijk waarom het wonder wordt gezocht. We proberen ons in veiligheid te brengen voor de verlossende schipbreuk waarna we kunnen worden opgenomen in het vreugdevolle wonder van de oceaan.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven