Steeds
Steeds achter de weer hoopvol opgelaten
vliegers aan lopend van mijn eigen woorden,
heeft mij ook dat niet duidelijk gemaakt
wat of ik hier al meer dan vijftig jaarnu eigenlijk te zoeken heb of waar
het om begonnen is, zo er ooit iets
mocht wezen als een berekend meesterplan
(en dat is meer dan ik geloven kan),maar onvoorstelbaar naamloze, jij die
bekleed werd en omkleed met zoveel namen
waar niemand meer van weet of weten wil,laat soms me even merken dat je er bent,
niet in een blinkend inzicht, bliksemflits,
maar als een lichtheid in mij ademend.Hans Andreus
Hans Andreus spreekt in dit schitterende gedicht over ‘een lichtheid in mij ademend’, een van de vele creatieve termen die mensen gebruiken als ze de diepere laag proberen te omschrijven die ze in zichzelf vermoeden of min of meer kennen.
Elk mens heeft in meer of minder mate besef van een innerlijke werkelijkheid, de ruimte, de stilte, de openheid die vooraf gaat aan het lawaai en de onrust van denken, ervaren en waarnemen. Men zoekt zoveel verschillende uitdrukkingen voor deze innerlijke werkelijkheid omdat zij niet te beschrijven is, het gaat aan taal en concept vooraf en als je er dan toch over wilt spreken is het symbool, de poëzie of de eindeloze negatie de enige manier om er een beetje bij in de buurt te komen. Zoals de grote leraar van het Tibetaans Boeddhisme Longchenpa die het ‘puur zicht’ noemt en het beschrijft in termen wat het niet is of heeft: geen begrenzende omtrek, geen vast middelpunt, het kan niet getoond worden, het is niet wijd of smal, niet hoog en niet laag. “Als men het zoekt vindt men het niet en als men er naar uitkijkt ziet men het niet. Het is vrij van tegenstellingen en beperkingen en buiten alle objecten van gedachte”. Een voor het denken ongrijpbare openheid die ook nog de merkwaardige neiging heeft weg te schieten als je je aandacht er op richt. Het is in zekere zin wel ervaarbaar, als een zachte vrede in het lichaam, maar niet te ‘vatten’.
‘Een lichtheid in mij ademend’ doet ook denken aan de term die Etty Hillesum ervoor gebruikte: ‘een dieperliggend ritme’. In beide termen wordt iets gesuggereerd van beweging, zoals adem een luchtstroom is en muziek ritme heeft. In de Bijbel ervaart de profeet Elia (1Kon. 19:12) God als ‘het gefluister van een zachte bries’. En daarmee komen we ook bij de meeste gebruikte term voor de stilte in onszelf, ‘God’, met de aantekening dat veel mensen ook denken dat God een kracht of gestalte is die buiten hen staat en waarmee ze een dualistische relatie kunnen aangaan.
De stilte en ruimte in onszelf wordt in veel spirituele tradities ook wel als Zijn of Zelf aangeduid. Vooral dat Zijn levert veel mooie taal op zoals God die zich aan Mozes voorstelt in alle vervoegingen van dat werkwoord: “Ik ben die er zijn zal” (Ex 3: 14), waarmee ook het tijdloze karakter van het Zijn wordt aangegeven. En inderdaad, als mensen zich, bijvoorbeeld in meditatie richten op die stilte en ruimte in zichzelf is een van de eerste ervaringen dat het tijdsbesef wordt opgeheven. Ook in de Advaita, een hindoeïstische spirituele stroming, word je, als je contact wilt maken met de stille openheid van het Zijn uitgenodigd om de aandacht steeds te richten op het ‘ik ben’. Dat wat je al was voordat je geboren bent, dat wat je ervaart als ‘zelf’ zonder dat de zintuigen gedachten en gevoelens beginnen te produceren.
Als we over meditatie spreken wordt in de regel gedacht aan een concrete (oefen)vorm van zitten op een kussen of een stoel en waarin wordt gestreefd naar het ‘stilleggen van het wervelen van de geest’, zoals Patanjali dat omschreef. Het is een min of meer gerichte inspanning om de gedachtestroom die de neiging heeft altijd maar door te gaan en steeds op zoek is naar ‘voedsel’ voor nieuwe gedachten, tot rust te brengen. De vraag is of dit stilleggen met een gerichte inspanning wel echt mogelijk is, zinniger is in de regel opmerkzaam te worden op het feit dat gedachten zich als het ware losmaken van een stilte en ruimte waaruit ze opkomen. Gedachten komen op, ze rijzen op als clusters van denkinhouden en gevoelens en de mens lijkt te zijn geschapen om die gedachten te volgen, je ermee te identificeren en je erdoor te laten beheersen. In zekere zin is die neiging van de mens de bron van alle lijden. De bevrijding bestaat er echter niet zozeer uit om het denken te laten stoppen maar het waar te nemen en je er niet mee te identificeren. Mensen zijn creatieve wezens en de kern van die creativiteit is het vermogen je iets voor te stellen en dat vervolgens te maken. Het denken wordt gedreven door begeerte dan wel afkeer: je wilt iets heel graag of iets juist heel graag vermijden. Als je die begeerte en afkeer vanuit ontspanning kunt waarnemen en ze kunt zien als de kleurrijke werkelijkheid waarin je ook jezelf kunt zien als een creatieve acteur, ben je vrij en gelukkig. Niet alleen op het meditatiekussen maar in de actieve werkelijkheid van alle dag.
Meditatie is niet meer maar ook niet minder dan een oefenvorm voor een meditatieve levenshouding, een voortdurend besef van zowel de stille bron waartoe je behoort en de uitreikende creatieve stroom. Het doel is niet een onbewust wegzinken in eenheid en vergetelheid maar vanuit die ‘ademende lichtheid’ een creatief en mededogend mens te zijn.
Dag Wim,
Nu na drie keer herlezen inspireert het gedicht van Hans Andreus en jouw commentaar mij opnieuw. Het geeft weer iets meer betekenis aan wat ik daar aantref in mijn zitten in stilte, op die kruk, vaak tevergeefs wachtend, worstelend maar ook in toenemende mate berustend.
Dank !
groet,
Bart